Opgelet voor hoogpathogene vogelgriep

Alsof het Coronavirus nog niet genoeg was, worden het najaar en de komende winter seizoenen waarin er – meer dan de vorige jaren – rekening zal moeten worden gehouden met vogelgriep.

Sinds mei 2020 zijn immers in Rusland en Kazachstan talrijke gevallen van hoogpathogene vogelgriep van het type H5 bij wilde vogels en ook uitbraken op pluimveehouderijen, zowel commerciële als niet-commerciële, vastgesteld. Dit wijst erop dat vogelgriep volop circuleert in de regio’s waar grote aantallen wilde watervogels broeden en de zomer doorbrengen. Het betrokken H5-virus is waarschijnlijk het virustype dat ook in de voorgaande jaren al voor problemen in Europa heeft gezorgd.

Internationale experts achten de kans groot dat migrerende watervogels het virus meebrengen tijdens de najaarsmigratie, die ondertussen begonnen is. De kans is daarom reëel dat de EU in de komende maanden opnieuw met besmettingen zal te maken krijgen.

Hoewel ons land voor de meeste vogels niet de eerste bestemming is – Polen, Duitsland en Nederland zijn op dat vlak veel waarschijnlijkere bestemmingen – is ook bij ons grote waakzaamheid geboden. De huidige maatregelen in ons land zijn streng en volstaan om dit risico te beheersen. Daarom is het voorlopig niet nodig om ze te versterken. In Nederland werd ondertussen een ophokplicht voor professioneel gehouden pluimvee ingesteld nadat in de provincie Utrecht hoogpathogene vogelgriep is aangetroffen bij twee knobbelzwanen.

U kunt deze maatregelen raadplegen op website van het FAVV:

http://www.favv.be/professionelen/dierlijkeproductie/dierengezondheid/vo....

Het FAVV vraagt alle pluimveehouders en actoren in de keten om de maatregelen strikt toe te passen en voldoende aandacht te besteden aan het voorkomen van insleep van vogelgriep op het bedrijf door (contacten met) wilde vogels. Het FAVV wijst ook op het belang van de verhoogde waakzaamheid, die al sinds 2006 voor vogelgriep geldt. Die waakzaamheid werd vorig jaar nog verder versterkt naar aanleiding van de problemen met het H3-virus. Concreet kan er bij de onderstaande bevindingen pas met een behandeling van pluimvee worden gestart, eens er monsters aan het DGZ of ARSIA zijn overgemaakt voor laboratoriumonderzoek:

  • een daling van de normale voeder- en waterconsumptie van meer dan 20 %;
  • een sterfte van meer dan 3 % per week;
  • een daling van de leg met meer dan 5 % die langer dan twee dagen duurt;
  • klinische tekenen of letsels bij post-mortem onderzoek die wijzen op aviaire influenza of de ziekte van Newcastle

De percentages moeten worden geïnterpreteerd op het niveau van de stal of het compartiment en niet op het niveau van het hele bedrijf. Om de drempel voor de pluimveehouder zo laag mogelijk te houden, neemt het FAVV de analysekosten voor vogelgriep van deze monsters voor zijn rekening.

Bron: FAVV